Onlangs was ik in gesprek met iemand die verzuchtte dat zijn kinderen (basisschoolleeftijd) met geen mogelijkheid meer mee te krijgen waren naar de kerk. Tenminste, niet zonder dwang en drang waardoor de zondag op zo’n moment alles behalve een dag van rust en vrede betekende. De vraag die op zaterdag gesteld en zondagochtend geschreeuwd werd was: ‘Waarom moeten we naar de kerk?’

Moeten we naar de kerk?

Deze vraag kwam de afgelopen weken op verschillende manieren aan de orde in verschillende gesprekken. Moeten we naar de kerk? Het is een vraag die veel ouders lastig vinden om te beantwoorden. Je moet groenten eten omdat dat gezond is. Je moet buiten spelen omdat dat goed is voor je lichaam en voor je sociale contacten. Je moet naar school omdat je later een baan kunt vinden die bij je past. Maar de kerk? Waar is die ook al weer goed voor? Daar komt bij dat voor ouders de betekenis van de kerk voor hun eigen leven misschien ook aan corrosie onderhevig is.

Spanning tussen ideaal en werkelijkheid

De kernvraag achter het ‘moeten’ is: waarom is de kerk er ook al weer? Overigens klinkt in het ‘moeten’ ook de vraag door wat ik er aan de kerk heb. Wat levert het mij op? Een vraag die hoort bij onze tijd en daarom ook meegenomen dient te worden in het antwoord.  Toch wil ik niet starten bij het individu, maar beginnen bij Apostolische geloofsbelijdenis

Wat namelijk opvalt, is dat deze oude belijdenis in het deel over de heilige Geest spreekt over de kerk: ik geloof in een heilige, algemene, christelijke kerk. Een gewaagde uitspraak, omdat de werkelijkheid vaak zo tegenovergesteld kan zijn: soms is de kerk in haar doen en laten onheilig, sluit het mensen buiten en laat het soms bitter weinig van Christus zien. Wonderlijk genoeg spreekt de Bijbel hoopvolle woorden over de kerk als geloofsgemeenschap. De kerk is een instrument, geen doel in zichzelf. God gebruikt mensen om iets zichtbaar te maken van zijn reddingswerk, de kerk als Gods bevrijdingsbeweging. Het is een voorpost van Gods Koninkrijk. Waar mensen zich geroepen weten en op weg gaan, daar ontstaat kerk.

Met vallen en opstaan

Met vallen en opstaan. Al vanaf het begin. In de eerste berichten in de Bijbel lezen we al van spanningen en ruzies in de gemeenten. Dat is de realiteit van de kerk: het uithouden in de spanning tussen ideaal en werkelijkheid. Zolang we rekenen met de heilige Geest, gebeuren er verrassende dingen. De kerk is immers allereerst ‘Christus met ons’.  Dat maakt dat we in de kerk steeds weer geraakt worden door hoop, bemoedigd door Gods genade – dat maakt dat de kerk een gemeenschap kan zijn die zich sterk maakt voor gerechtigheid.

Genade

De kerk is meer en breder dan de kerkdienst, hoewel de kerkdienst het meest zichtbare deel van de kerk is. Misschien is de kerk wel het meest ‘oefenen in leven uit genade’. Het vieren, gedenken en overdenken van Gods liefde in ons leven. In gebeden, in het breken van het brood. Gods genade die ons leert om onszelf te aanvaarden, om te groeien als mens van God. Gods genade die ons leert om los te laten en tot rust te komen. Gods genade die ons leert dat ons leven in zijn licht betekenis en kleur krijgt. Gods genade die ons aanspoort om uit te delen van onze gaven, van de ons geschonken genade. We delen het brood.

Ja!

Moeten we naar de kerk? Ja en nee. Ja! Leven uit Gods genade vraagt om oefenen. Het eerste dat gebeurde na het uitstorten van de heilige Geest, was het ontstaan van een grote gemeenschap: een nieuw volk van God tot heil van de volken. In die gemeenschap vinden we bemoediging, worden we opnieuw bepaald bij de diepte van Gods genade, worden we aangespoord om ons meer en meer te richten op Gods licht. In die gemeenschap leren we God te danken en te aanbidden.

Nee!

Maar de vraag is ook kritisch. Nee. Je moet niet naar de kerk, het is een uitnodiging. Ik gun het de ander. Misschien vind je in de kerk niet wat je zoekt, niet de ruimte om te oefenen in het leven uit genade. Dat vraagt om reflectie van kerkelijke gemeenten: zijn we nog oefenplaatsen?