Het is nacht. De stilte daalt in alle zwaarte neer over het kamp. Enkele vuren verlichten het kamp. Jacob kan de slaap niet vatten. In zijn hoofd stormt het. Hij voelt zich verloren, angstig. Hij kan geen kant meer op.

Kortgeleden nog, was hij weggegaan bij zijn oom Laban. Nou ja, weggegaan – het had meer iets van een vlucht. Halsoverkop had hij zijn spullen verzameld en zijn vrouwen en kinderen de opdracht gegeven om te vertrekken. Terug naar zijn geboortegrond. Hij krijgt buikpijn als hij daaraan denkt. Zijn geboortegrond, waar zijn broer Esau woont. Wat zou zijn broer doen als opeens Jacob voor zijn neus staat? Zou Esau nog kwaad zijn om de streek die hij geleverd heeft? Het boterde nooit echt tussen hen beiden – waarom is hij in vredesnaam aan deze reis begonnen?

De stem van God. Ergens was daar die stem van God. Iets van een onrust. Of juist van vrede. Een stem die hem in beweging zette. ‘Ga terug naar je geboortegrond. Ik zal je terzijde staan’.  Zo was het gegaan, maar God heeft makkelijk praten. Die heeft geen liegende oom en een boze broer. Daarom besloot Jacob zijn eigen plan te trekken en te vluchten. Gewoon voor de zekerheid.

Laban was hem achterna gekomen, had hem ingehaald. Verwijten gemaakt. Maar het liep goed af. Laban en zijn neef sloten elkaar in de armen. Echt vertrouwen deed Jacob het echter niet. Hij was blij dat het goed was gegaan, maar terug was geen optie. Hij moest verder.

Hoe verder hij ging, hoe dichter hij bij zijn geboortegrond kwam, hoe meer de angst hem in de greep kreeg. Zelfs een doorkijkje naar de hemel bracht geen verlossing. Jacob zag engelen van God op zijn weg – ‘Een leger van God’, riep hij uit. Maar de knagende onrust bleef.

Toen de boden die hij vooruit had gestuurd naar Esau, terugkwamen met het bericht dat Esau met vierhonderd man op weg was gegaan om Jacob te ontvangen, zonk de moed hem in de schoenen. Het angstzweet brak hem uit. Hij besloot zijn kamp in tweeën te splitsen in de hoop dat tenminste een deel zou kunnen ontkomen, als het op een gevecht zou uitlopen.

De confrontatie leek echter onvermijdelijk. Hij stuurde een groot deel van zijn kuddes richting Esau in de hoop hem vriendelijk te stemmen. Midden in de nacht bracht hij zijn vrouwen en kinderen naar de overkant van de rivier de Jabbok, maar zelf ging hij weer terug.

Wat bezielde hem om terug te gaan?

Jacob kijkt zoekend naar de verte, hopend op een uitweg. De dreiging van Esau beklemt hem, maar terug naar Laban ontneemt hem de adem.

Rembrandt: Jacob worstelt met de engel

Rembrandt: Jacob worstelt met de engel

Opeens wordt Jacob aangevallen. Zomaar uit het niets. Jacob vecht voor zijn leven. Niet zo, zo mag zijn leven niet eindigen. Hij worstelt met die onbekende. Hij strijdt voor wat hij waard is. Hijgend rollen de mannen door het zand. In de onheilspellende stilte spant Jacob zijn spieren en probeert zijn tegenstander van zich af te houden.

De worsteling duurt voort. De ochtend wordt al voorzichtig aangekondigd door ontwakende vogels. De vreemdeling kan zich niet ontworstelen aan de greep van Jacob. Dan gebeurt er iets. De vreemdeling raakt de heup van Jacob aan, waardoor de heup ontwricht raakt. ‘Laat me gaan’, zegt de vreemdeling. ‘Ik laat u niet gaan’, antwoordt Jacob. ‘Tenzij u mij zegent’.

Tenzij u mij zegent. Met wie worstelde Jacob? Was het zijn verleden? Een riviergod? Een engel? God zelf? Misschien komt in de worsteling met je verleden, met krachten en machten die je soms klein proberen te houden God zelf wel aan het licht. Misschien vraagt het ontmoeten van God wel om die worsteling met je eigen angsten, met je eigen falen. Jacob was niet echt overtuigd dat God met hem mee optrok. Hij was sceptisch. Ondanks de stem die hij gehoord had. Ondanks de engelen op zijn pad. Pas in de nacht, in de eenzaamheid gebeurde er iets. Werd God tastbaar. Het veranderde zijn leven. Zijn naam, zijn trots. De worsteling liet hem niet onberoerd. Hij liep mank.

Wat gebeurde er in die nacht? Leidde de worsteling tot een verzoening? Een verzoening met zijn verleden? Met zijn falen en zijn schuld? Tot verzoening met God?

Hij krijgt de zegen. Gods licht, Gods vrede.

En het werd dag.